De Heilige Mis
Overzicht van de hoofdstukken
-
Hoofdstuk 1
Naam en definitie van de Mis -
Hoofdstuk 2
Oorsprong van de Mis -
Hoofdstuk 3
De Mis in de vroegste Romeinse traditie -
Hoofdstuk 4
De Middeleeuwse Romeinse ritus en de vorming van het Missaal -
Hoofdstuk 5
De structuur en onderdelen van de Mis -
Hoofdstuk 6
Andere westerse liturgieën en varianten van de Romeinse Mis
De Heilige Mis
Hoofdstuk 1
Naam en definitie van de Mis
1. De Mis als geheel van gebeden en ceremoniën
De Mis is het geheel van gebeden en ceremoniën dat de dienst van de Eucharistie in de Latijnse riten vormt. Zoals bij alle liturgische termen is de naam veel jonger dan de zaak zelf. Vanaf het eerste begin, toen de christelijke eredienst nog geen vaste naam had en samenkwam in de huizen van de gelovigen, werd de Eucharistie gevierd zoals Christus haar bij het Laatste Avondmaal had ingesteld, volgens Zijn uitdrukkelijk gebod om dit te doen tot Zijn gedachtenis.
2. De vroegste namen: Grieks vóór Latijn
In de eerste periode, toen het Grieks nog de taal van de christenen was (ook te Rome), werden dezelfde Griekse benamingen gebruikt als in het Oosten. De meest voorkomende was eucharistia. Dit woord werd gebruikt voor zowel het sacrament zelf als voor de gehele dienst. Clemens van Rome gebruikt de werkwoordsvorm nog in de algemene zin van “danken”, maar ook in liturgische betekenis. Justinus de Martelaar spreekt herhaaldelijk over de eucharistia in beide betekenissen. Vanaf hem blijft dit woord voortdurend in gebruik en gaat het rechtstreeks over in het Latijn zodra er een Latijnse christelijke literatuur ontstaat.
Andere vroege Griekse termen waren: leitourgia (liturgie), prosphora (offer), klasis artou (breking van het brood), koinonia (gemeenschap), synaxis (samenkomst) en syneleusis (bijeenkomst). Deze worden in de eerste twee eeuwen in het Westen gebruikt zoals in het Oosten, zonder een strikt technische betekenis.
3. De Latijnse periode: nieuwe benamingen
In de derde eeuw, wanneer het Latijn de taal van de Kerk in het Westen wordt, verschijnen de Latijnse vertalingen van deze termen. Eucharistia blijft gebruikelijk, maar daarnaast vinden wij gratiarum actio (dankzegging), benedictio (zegen), en vooral sacrificium (offer), vaak nader bepaald als divina sacrificia of novum sacrificium. Cyprianus gebruikt deze termen herhaaldelijk. We vinden verder solemnia, dominica solemnia, prex, coena Domini, spirituale ac coeleste sacramentum, officium en zelfs passio: geen van deze woorden was echter een vaste technische naam.
4. De vroegste zekere vindplaats van het woord “Missa”
De oudste zekere vindplaats van het woord missa is bij Sint Ambrosius († 397). In een brief aan zijn zuster Marcellina beschrijft hij hoe hij op een zondag de catechumenen had weggezonden, het geloofssymbool uitlegde aan de competenten en vervolgens “de Mis begon te vieren”. De term missam facere wordt daar gebruikt zonder verdere uitleg, wat bewijst dat het woord reeds algemeen bekend was.
Een nog oudere vindplaats wordt soms genoemd: een brief van paus Pius I († ca. 155), waarin zou staan dat een zekere Euprepia haar huis aan de armen gegeven had, “waar wij met onze armen Missen opdragen”. Maar de authenticiteit van deze brief is zeer twijfelachtig. Ambrosius blijft daarom de oudste zekere bron.
5. Gebruik van “missa” bij Augustinus en de concilies
Vanaf de vierde eeuw vindt men het woord regelmatig. Aanvankelijk betekent het “wegzending”. Augustinus zegt: “Na de preek vindt de wegzending van de catechumenen plaats.” De synode van Lérida (524) bepaalt dat zondaars tot aan de missa catechumenorum in de kerk mogen blijven. Ook de synode van Valencia en Hincmar van Reims gebruiken het woord in die zin.
Etheria (4e eeuw) gebruikt missa al voor de gehele dienst. Paus Innocentius I en paus Leo I doen hetzelfde. In de Regel van Benedictus betekent fiant missae eenvoudigweg dat de wegzending wordt gedaan aan het einde van het koorgebed.
6. Vaste titel in de sacramentaria
In het Leonijnse Sacramentarium (6e eeuw) wordt het woord in de huidige zin verondersteld. De titel item alia boven elke Mis impliceert opnieuw: “een andere Mis”. Het Gelasiaanse Sacramentarium vermeldt expliciet “alia missa”, “Missa Chrismatis”, “Orationes ad missam in natale sanctorum” enz. Vanaf deze tijd wordt het de gewone naam voor de eucharistische dienst in zowel de Romeinse als de Gallische ritus.
7. Oorsprong van het woord “missa”
Vele fantasierijke verklaringen zijn voorgesteld, zoals een vermeende afleiding uit het Hebreeuwse missah (“oblate”), of uit het Griekse myesis (“inwijding”), of uit het Duitse “Mess” (vergadering). Ook verklaringen als “het naar God gezonden offer” (oblatio missa) zijn onjuist. Missa is een laat-Latijns zelfstandig naamwoord dat overeenkomt met missio (wegzending).
Vormen op -issa komen vaker voor in laat Latijn: collecta, ingressa, confessa, accessa. Missa betekent oorspronkelijk eenvoudig “wegzending” en werd gebruikt bij het ontslag van aanwezigen in kerken, rechtszalen en paleizen.
8. Hoe “wegzending” de naam werd van de gehele dienst
Er waren twee wegzendingen: eerst die van de catechumenen, daarna die van de gelovigen. Zo ontstonden de termen missa catechumenorum en missa fidelium. Naarmate het catechumenaat verdween, werd de gehele dienst door de vertrouwde naam missa aangeduid.
Diaken Florus († 860) verklaart: “Missa betekent niets anders dan de wegzending die wordt uitgesproken wanneer het volk wordt ontslagen.” De term begon vervolgens de gehele ritus aan te duiden, hoewel het oorspronkelijk slechts één onderdeel was.
9. Overdracht van de naam op feestdagen
Soms werd de naam missa ook gebruikt voor de feestdag zelf, bijvoorbeeld Missa Sancti Martini. Van dit gebruik komen de Duitse woorden “Messe”, “Messtag” en “Kirmess”. Kirmes (kermis) betekent oorspronkelijk “kerkmis”, namelijk de jaarmarkt op de dag van de kerkwijding.
10. Taalsporen in de Europese talen
Het woord leeft voort in Italiaans messa, Spaans misa, Frans messe, Duits Messe, Engels mass (voorheen maesse). Het werkwoord “to mass” (de Mis opdragen) kwam in de Middeleeuwen voor en bleef tot in de Reformatie bestaan.
11. Mis en Liturgie — onderscheid tussen West en Oost
De naam missa behoort uitsluitend tot de Latijnse ritus. In het Oosten is de juiste technische naam altijd leitourgia, “liturgie”. Het is fout en verwarrend om van een oosterse liturgie te spreken als van een “Mis”.
De Heilige Mis
Hoofdstuk 2 Oorsprong van de Mis
1. De Eucharistie vanaf het begin aanwezig
De eredienst van de eerste christenen was vanaf het begin opgebouwd rond de Heilige Eucharistie. De beschrijving in de Handelingen van de Apostelen (2, 42), dat de gelovigen volhardden “in de leer der Apostelen, in de gemeenschap, in de breking van het brood en in de gebeden”, is het eerste duidelijke getuigenis van de viering die zij van Christus zelf hadden ontvangen.
Deze “breking van het brood” is in de vroegchristelijke literatuur steeds synoniem met de eucharistische viering. Alles wat later “Mis” zou worden genoemd, vindt men in wezen reeds aanwezig op de eerste bladzijden van het Nieuwe Testament.
2. Getuigenissen uit de Apostolische Vaders
In de geschriften van de Apostolische Vaders — Clemens van Rome, Ignatius van Antiochië, Polycarpus — vinden wij de duidelijkste aanwijzingen dat bisschop, priesters en diakenen reeds vaste liturgische functies hadden bij deze viering. Ignatius spreekt herhaaldelijk over het altaar en waarschuwt tegen afscheiding ervan. De Eucharistie is voor hem onlosmakelijk verbonden met de eenheid van de Kerk en het gezag van de bisschop.
In de Didachè (laat 1e of begin 2e eeuw) vinden wij gebeden die onmiskenbaar betrekking hebben op een eucharistische samenkomst. Ook de brief van Clemens aan de Korintiërs verwijst naar een ordelijke offerdienst die door de Apostelen is ingesteld.
3. De eerste volledige beschrijving: Justinus de Martelaar
De heilige Justinus († ca. 167) geeft in zijn Apologia prima het eerste volledige verslag van de gehele eucharistische dienst. Dit verslag is van onschatbare waarde, omdat het aantoont hoezeer de structuur van de Mis reeds in de 2e eeuw overeenkomt met die van latere tijden.
Justinus beschrijft dat de christenen op de dag des Heren samenkomen op één plaats. Lezingen worden gehouden uit de profeten of de geschriften van de Apostelen. Daarna geeft de voorganger een vermaning. Vervolgens staan allen op voor de gemeenschappelijke gebeden.
Daarna worden brood, wijn en water aangedragen. De voorganger spreekt erover de dankzeggingen (εὐχαριστία), en het volk antwoordt met “Amen”. Vervolgens delen de diakenen de geconsacreerde gaven uit aan de aanwezigen, en brengen ze naar hen die afwezig zijn. Er worden giften ingezameld voor weduwen, wezen, gevangenen en anderen in nood.
Deze beschrijving toont dat de essentie van de Mis — lezingen, onderricht, gebeden, offerande van brood en wijn, consecratie en communie — reeds toen volkomen aanwezig was.
4. De structuur van de vroegchristelijke dienst
In de 2e en 3e eeuw ontwikkelt de liturgie zich verder, maar haar structuur blijft dezelfde. Zij bestaat uit twee hoofdonderdelen: het eerste deel voor de catechumenen, met lezingen, psalmen en gebeden; het tweede deel uitsluitend voor de gelovigen, waarin het Offer wordt voltrokken.
De catechumenen moesten na het eerste deel de kerk verlaten. Deze praktijk bleef drie eeuwen lang bestaan en verklaart de latere benamingen missa catechumenorum en missa fidelium.
5. De Eucharistie tijdens de vervolgingen
Tijdens de vervolgingen onder de Romeinse keizers werden de vieringen vaak gehouden in particuliere woningen of in de catacomben. Maar overal bleef de structuur dezelfde, omdat zij niet voortkwam uit menselijke willekeur maar uit de instelling van Christus en Apostelen.
De catacomben tonen talloze symbolen — vis, brood, wijn, anker — die verwijzen naar de eucharistische eredienst. Deze symbolen bevestigen dat de Eucharistie tijdens de vervolgingen het middelpunt van het christelijk leven bleef.
6. De liturgie na de vrede van Constantijn
Na het Edict van Milaan (313), toen de Kerk ophield vervolgd te worden, kwam de liturgie uit haar verborgenheid tevoorschijn. De elementen die reeds bestonden kregen nu een plechtiger en zichtbaarder vorm: processies, gezangen, wierook, het gebruik van het evangelieboek, de plaats van de Schriftlezingen, en de zegen van de bisschop of priester.
Nieuwe gebeden worden ingevoerd, maar steeds in continuïteit met de traditie die de Kerk sinds het begin bezat. Niets wezenlijks wordt toegevoegd, maar de omlijsting wordt rijker, passend bij de nieuwe vrijheid.
7. Ontstaan van vaste gebedsvormen (de “ordo”)
In deze periode ontstaan ook de eerste vaste orden van gebeden, de ordo genoemd, waarin de volgorde van de liturgische handelingen beschreven wordt. Vele elementen van de huidige Romeinse ritus gaan rechtstreeks terug op deze vroege orden.
De Romeinse liturgie van de 4e eeuw staat dicht bij de vorm die later met het Gregoriaanse en uiteindelijk het Tridentijnse Missaal verbonden zou worden.
8. De apostolische oorsprong van de Mis
De Mis, zoals wij die kennen, is geen middeleeuwse uitvinding en geen geleidelijke constructie uit latere eeuwen, maar gaat in wezen terug tot de Apostelen. De veranderingen die in de loop der tijd zijn aangebracht, betreffen de vormgeving en de plechtigheid, maar niet het wezen van het Offer zelf.
De dienst die Justinus beschrijft, nauwelijks honderd jaar na de dood van de laatste Apostel, is in wezen identiek met datgene wat de Kerk later altijd heeft erkend als de Mis van alle eeuwen.
De Heilige Mis
Hoofdstuk 3
De Mis in de vroegste Romeinse traditie
1. De Romeinse ritus als oudste westerse vorm
Van alle westerse liturgieën is de Romeinse ritus zonder twijfel de oudste. Zij is niet het resultaat van een late, kunstmatige ordening, maar een organische groei uit de gebeden, gebruiken en gewoonten van de eerste christengemeente van Rome. Hoewel bepaalde elementen later zijn uitgebreid of vastgelegd, is de kern van de Romeinse ritus — en vooral de Canon — in wezen dezelfde gebleven sinds de vroegste eeuwen.
2. De vroege ontwikkeling (2e–4e eeuw)
In de eerste drie eeuwen ontwikkelde de liturgie zich zonder vaste geschreven boeken. De bisschop of priester bad volgens vaste formuleringen die uit de traditie waren ontvangen, maar niet noodzakelijkerwijs woordelijk op schrift stonden. Toch bestond er een duidelijke structuur, zoals wij die zien in de beschrijvingen van Justinus de Martelaar en in de catechesen van de heilige Cyrillus van Jeruzalem.
Reeds in de derde eeuw zien wij een Romeinse eucharistische vorm die zich onderscheidt door een opvallende soberheid en beknoptheid. Deze eigenschap is karakteristiek gebleven voor de Romeinse liturgie door alle eeuwen heen. In tegenstelling tot sommige oosterse ritussen, waar overvloedige gezangen en plechtige herhalingen gebruikelijk waren, behield Rome steeds een eenvoudige, waardige, bijna strenge stijl.
3. De eerste geschreven bronnen van de Romeinse liturgie
De oudste documenten die duidelijk Romeins zijn — zoals bepaalde delen van de Traditio Apostolica die aan Hippolytus worden toegeschreven — tonen reeds een eucharistisch gebed dat opvallende overeenkomsten vertoont met de latere Romeinse Canon. Hoewel het onmogelijk is om dit document zonder voorbehoud aan Rome toe te schrijven, weerspiegelt het in zijn structuur en theologie een traditie die nauw aansluit bij die van de vroege Romeinse Kerk.
Andere vroege bronnen zijn de brieven van paus Innocentius I, de liturgische aanwijzingen van paus Damasus, en de beschrijvingen van eredienst in Rome door pelgrims zoals Etheria. Zij tonen dat de liturgie van Rome reeds in de vierde eeuw een vaste vorm had, die echter nog geen volledig geschreven missaal kende.
4. De rol van de paus in de liturgische vorming
Vanaf de vierde eeuw wordt de pauselijke rol in de liturgie duidelijk zichtbaar. De pausen bepaalden lezingen, feestdagen, gebeden en ceremoniële details. Rome, als traditionele zetel van Petrus, werd het liturgisch middelpunt van het Westen.
De liturgie van Rome verspreidde zich geleidelijk over het gehele Westen, waardoor vele lokale gebruiken in Gallië, Spanje en Noord-Afrika werden beïnvloed of verdrongen. Tegen de tijd van paus Gelasius (492–496) bestond er reeds een gecodificeerde ordonnantie van gebeden, waarvan grote delen herkenbaar zijn in het latere Gelasiaanse Sacramentarium.
5. Opbouw van de Romeinse liturgie vóór Gregorius de Grote
Vóór de hervormingen van paus Gregorius de Grote († 604) kende Rome een eucharistische orde die in haar hoofdstructuur reeds volledig overeenkomt met de Mis zoals wij die later kennen. De Mis der Catechumenen bestond uit lezingen, responsories, gebeden en de preek; de Mis der Gelovigen omvatte de offerande, de Canon en de Communie.
De Canon was reeds een vast geheel, dat niet door de celebrant vrij geformuleerd werd. Hoewel sommige gebeden nog variaties kenden, was de kern reeds onveranderlijk, vooral vanaf de vijfde eeuw. Daarom kan worden gezegd dat het hart van de Romeinse ritus — de Canon — reeds in deze periode in zijn definitieve vorm aanwezig was.
6. Liturgische gebeden in de brieven van de vroege pausen
De brieven van paus Leo de Grote (440–461) getuigen van een liturgie die reeds sterk lijkt op de latere Romeinse vorm. Leo spreekt over de offerande, de eucharistische gebeden, de prefatie en het gebruik van bepaalde feestgebeden. Zijn theologische uitleg van de liturgie vormt een belangrijk getuigenis van de ontwikkeling van de Mis in de vijfde eeuw.
Evenzeer tonen de brieven van paus Gelasius een grote zorg voor de eenheid van de liturgie en de zuiverheid van de eucharistische gebeden. Gelasius’ naam is verbonden met het zogenaamde Gelasiaanse Sacramentarium, dat een van de oudste complete verzamelingen van Romeinse gebeden vormt.
7. Romeinse soberheid en haar blijvende invloed
Een opvallend kenmerk van de Romeinse ritus in al haar perioden is een sterke voorkeur voor sobere, korte, theologisch geladen gebeden. In tegenstelling tot de oosterse ritussen, die uitgebreide en herhalende lofzangen kennen, kiest de Romeinse traditie voor een kernachtige en gedisciplineerde stijl.
Deze soberheid zou later een grote invloed hebben op de middeleeuwse westerse liturgieën, vooral door de verspreiding van de Romeinse boeken via de missionarissen, de kloosterorden en uiteindelijk door de karolingische hervormingen.
8. Voorbereiding op de Gregoriaanse hervormingen
Tegen de tijd van paus Gregorius de Grote was de liturgie van Rome reeds uitgegroeid tot een herkenbare en uitgebreide orde. Gregorius’ werk bestond vooral uit het ordenen, rubriceren en uniformeren van een traditie die reeds eeuwenoud was. Hij voegde niet iets wezenlijk nieuws toe, maar bracht orde in wat reeds lang bestond.
De Gregoriaanse hervormingen — vooral de ordening van de misgezangen en de vastlegging van de Canon — zouden bepalend worden voor de gehele verdere geschiedenis van de Romeinse ritus.
9. Conclusie: de Romeinse Mis is oeroud in haar wezen
De Mis in de vroege Romeinse Kerk was geen nieuw ritueel, maar de voortzetting van de eredienst die Apostelen en eerste gelovigen hadden gekend. In wezen is de Romeinse ritus van de vierde en vijfde eeuw dezelfde als die welke later door Gregorius werd geordend en uiteindelijk door het Concilie van Trente werd bevestigd.
De eenvoud, waardigheid en onveranderlijkheid van de Canon vormen het hart van deze traditie. Daarom wordt terecht gezegd dat de Romeinse Mis de “Mis van alle eeuwen” is, omdat haar wezen teruggaat tot de tijd van de Apostelen.
De Heilige Mis
Hoofdstuk 4
De Middeleeuwse Romeinse ritus en de vorming van het Missaal
1. De Romeinse ritus vóór de Middeleeuwen
Nadat de liturgie van de vroegchristelijke tijd een vaste structuur had gekregen en door de hervormingen van paus Gregorius de Grote († 604) in grote lijnen was vastgesteld, begon zij zich via missionarissen en kloosters te verspreiden over geheel West-Europa. Deze verspreiding bracht een zekere uniformiteit, maar ook lokale variaties, vooral door de vermenging met Gallische en andere plaatselijke tradities.
2. Vermenging met Gallische elementen
De Gallische liturgie, die oorspronkelijk niet-Romeins was, beïnvloedde in zekere mate het gebruik van vele streken in West-Europa. Deze Gallische elementen werden vooral door de Franken verder verspreid. Zo ontstond een mengvorm: overwegend Romeins, maar met Gallische toevoegingen zoals bepaalde processies, antifonen en plechtigheden.
Deze mengvorm werd gaandeweg gebruikelijk in de Karolingische gebieden. Hoewel de basis Romeins bleef, werd zij verrijkt met Gallische ceremoniën en een zekere mate van liturgische pracht die in het oorspronkelijke Romeinse gebruik eenvoudiger was.
3. De Karolingische hervorming: Rome als norm
In de 8e en 9e eeuw gaven de Karolingische vorsten, vooral Pepijn en Karel de Grote, opdracht om de Romeinse liturgie overal in hun rijk in te voeren. Zij wilden eenheid, orde en kerkelijke discipline bevorderen. Rome werd het centrum van liturgische normen.
De Gregoriaanse gezangen werden verzameld, aangepast en verspreid. De Gallische varianten werden grotendeels onderdrukt, hoewel sommige plechtige elementen bleven bestaan. De Romeinse Canon werd universeel voorgeschreven.
4. De Sacramentaria vóór het Missaal
In de middeleeuwen waren de liturgische boeken nog niet verenigd in één volume. De priester gebruikte vooral een Sacramentarium, dat de gebeden bevatte die hij zelf moest uitspreken, vooral de Canon en de oraties.
Daarnaast bestond het Evangelarium (evangelieboek), het Epistolarium (epistelboek), het Antiphonarium of Graduale voor de gezangen, en het Ordo, dat de rituele handelingen beschreef. Deze boeken werden door verschillende bedienaren gebruikt: de bisschop, de priester, de diaken, subdiaken, lector, cantor.
5. Ontstaan van het “Missale plenum”
Vanaf de 11e en 12e eeuw ontstond behoefte aan één boek dat alle noodzakelijke teksten voor de priester bevatte, vooral wanneer hij zonder gezongen ondersteuning en zonder diaken/subdiaken de Mis opdroeg.
Zo ontstond het Missale plenum (“volledig missaal”), dat de teksten van het Sacramentarium, het Epistolarium en het Evangelarium, evenals rubrieken en nodige gezangen, in één volume verenigde. Dit gebeurde vooral in de context van de groeiende gewoonte van de dagelijkse “stille Mis”.
6. De rol van de kloosters en mendicanten
De verspreiding van het Missale plenum werd bevorderd door de grote kloosterorden — Benedictijnen, Cisterciënzers, Kartuizers — die zorgden voor nauwkeurige kopiën van de Romeinse liturgie.
De Franciscanen speelden echter de grootste rol: zij namen het Romeinse Missaal zoals het te Rome werd gebruikt, pasten het licht aan aan hun sobere gebruik, en verspreidden dit missaal in heel Europa. Hun versie werd de standaardvorm van de Romeinse ritus in de late Middeleeuwen.
7. De volwassen vorm van het middeleeuwse Missaal
Tegen de 13e eeuw had het Missaal de vorm bereikt die in hoofdzaak identiek is aan het Missaal van na het Concilie van Trente. De Canon was onveranderd; de oraties, prefaties, communio’s en liturgische ordeningen waren in grote mate gestabiliseerd.
Verschillen tussen lokale gebruiken bleven bestaan — bijvoorbeeld in bepaalde heiligenfeesten, volgorden van sommige gezangen, en wijze van reciteren — maar het geheel was duidelijk Romeins in geest en structuur.
8. De invloed van Bernardus, Thomas en andere middeleeuwse theologen
In de Middeleeuwen ontwikkelde zich een rijke theologie van de Mis, gevoed door de werken van heiligen als Bernardus van Clairvaux, Thomas van Aquino en Bonaventura. Zij beschreven de Mis als een mystieke handeling waarin de gelovigen worden opgenomen in het Offer van Christus.
Deze theologie beïnvloedde de liturgische commentaren van middeleeuwse schrijvers (zoals Amalarius en Durandus), die de symboliek van elke liturgische handeling uitlegden. Hoewel sommige uitleggingen allegorisch zijn, tonen zij de diepe eerbied waarmee de middeleeuwse Kerk de liturgie benaderde.
9. De laatste fase vóór Trente
Tegen de 15e eeuw was er een grote verscheidenheid aan lokale varianten ontstaan, hoewel de Canon en de hoofdstructuur overal dezelfde bleven. Bisschoppen konden eigen toevoegingen hebben, sommige orden eigen rubrieken, en er bestonden zelfs “drukmissalen” die kleine afwijkingen bevatten.
Toch was de eenheid van het wezenlijke nooit verloren. De opbouw van de Mis was dezelfde als in de eeuwen ervoor, de Canon was onveranderd, en het Missaal dat in gebruik was in Rome zelf werd door alle deskundigen beschouwd als de norm.
10. De middeleeuwse liturgie als voorbereiding op Trente
De middeleeuwse liturgie was daarmee niet een systeem dat door Trente vervangen werd, maar precies datgene wat door het Concilie van Trente werd bevestigd en vastgelegd. De Canon en de structuur van de Mis, zoals ze in de Middeleeuwen werden gevierd, vormen de directe voorloper van het Missale Romanum van 1570.
Het Concilie deed geen nieuwe uitvinding; het zuiverde, ordende en herstelde de liturgie die reeds sinds de apostolische tijden haar organische groei had doorgemaakt.
De Heilige Mis
Hoofdstuk 5
De structuur en onderdelen van de Mis
De Mis bestaat uit een reeks handelingen en gebeden die in een vaste en onafgebroken orde zijn geplaatst. Deze orde is in grote lijnen dezelfde gebleven vanaf de vroegste tijden, hoewel afzonderlijke gebeden in de loop van de eeuwen zijn toegevoegd of gewijzigd. Het geheel kan worden verdeeld in twee hoofdonderdelen, de Mis der Catechumenen en de Mis der Gelovigen, die beide op hun beurt verschillende delen bevatten.
1. De Aanvang van de Mis
De priester gaat naar het altaar, begroet het en reciteert de psalm Judica me (Psalm 42), gevolgd door het Confiteor, de schuldbelijdenis. Deze gebeden aan de voet van het altaar vormen geen deel van de oudste orde van de Mis, maar werden later toegevoegd als private voorbereidende gebeden van de celebrant. Zij hebben hun huidige vorm gekregen in de Middeleeuwen en werden definitief vastgelegd in het Missaal van het Concilie van Trente.
2. Introitus
De eigenlijke Mis begint met de Introitus, een antifoon, psalmvers en doxologie. De Introitus is afkomstig uit de oude processies waarmee de geestelijkheid het altaar naderde. Oorspronkelijk werd de gehele psalm gezongen, maar later bleef slechts een vers, de antifoon en de herhaling bewaard.
3. Kyrie eleison
Het Kyrie bestaat uit negen aanroepingen: drie maal “Heer, ontferm U”, drie maal “Christus, ontferm U”, en opnieuw drie maal “Heer, ontferm U”. Het is van Griekse oorsprong en vormt een overblijfsel van de tijd dat het Grieks de liturgische taal was te Rome. De oorspronkelijke vorm was een litanie die later werd verkort tot deze negen aanroepingen.
4. Gloria in excelsis Deo
Het Gloria is een van de oudste christelijke hymnen, waarschijnlijk van Oosterse oorsprong. Het werd aanvankelijk slechts door de bisschop op grote feesten gezongen, maar werd later een vast onderdeel van de Mis op zon- en hoogdagen. Zijn plaats in de orde van de Mis dateert uit de tijd van paus Symmachus (498–514).
5. De Collecta (Openingsgebed)
De celebrant bidt de Collecta, het gebed waarin hij de smekingen van het volk verzamelt (“collecteert”). Deze gebedsvorm is reeds zeer oud en komt in alle westerse liturgieën voor. De vorm — aanspreking, verzoek, motief, slotformule — is typisch voor de Romeinse stijl: sober, kort en theologisch geconcentreerd.
6. Lezing van het Epistel
Het Epistel wordt gelezen door de celebrant of de subdiaken. De keuze van de lezingen verschilt in de oude sacramentaria, maar de structuur van Epistel, Graduale en Evangelie is reeds in de vroegste Romeinse bronnen aanwezig.
7. Graduale, Alleluia of Tractus
Het Graduale is een responsoriaal gezang na het Epistel. Op feestdagen volgt het Alleluia; in de boetetijd wordt in plaats daarvan een Tractus gezongen. Deze gezangen behoren tot de oudste delen van de Romeinse liturgie en zijn nauw verbonden met het gregoriaans.
8. Evangelie
Het Evangelie is het hoogtepunt van de eerste helft van de Mis. Het wordt door de diaken gezongen of door de priester gelezen, na de plechtige zegen “Dominus sit in corde meo”. De gelovigen staan in eerbied. Het gebruik van wierook en kaarsen bij het Evangelie is reeds vroeg in de Middeleeuwen vastgesteld.
9. De Preek
Na het Evangelie volgt de preek, die reeds door de heilige Augustinus en de heilige Leo de Grote een vast onderdeel van de Mis was. Hoewel zij geen strikt liturgisch deel vormt, is zij vanaf de vroegste eeuwen onafscheidelijk verbonden met het onderricht van de gelovigen.
10. Credo
Het Credo (Geloofssymbool van Nicea) werd in de Romeinse liturgie ingevoerd door paus Benedictus VIII (1014), op aandringen van keizer Hendrik II. Oorspronkelijk werd het in het Westen niet gebruikt tijdens de Mis, maar wel in het Oosten sinds de vijfde eeuw. Zijn plaats na het Evangelie is analoog aan het gebruik in de Byzantijnse liturgie.
De Mis der Gelovigen
11. Offertorium
De Offertorium-antifoon werd gezongen terwijl de gelovigen hun offergaven brachten. In de eerste eeuwen bestond het Offertorium uit een volledige psalm, maar later bleef slechts de antifoon over. De priester bidt intussen de gebeden van de offerande: Suscipe, sancte Pater, Offerimus tibi, Domine, en andere. Deze gebeden zijn van middeleeuwse oorsprong, maar drukken nauwkeurig de katholieke leer uit over de offerande van brood en wijn.
12. Lavabo
De priester wast zijn handen terwijl hij woorden van Psalm 26 uitspreekt: “Lavabo inter innocentes manus meas”. Oorspronkelijk was dit een praktische handeling vanwege de vele gaven die de gelovigen brachten, maar het kreeg weldra een symbolische betekenis van zuivering.
13. Orate, fratres
Na het Lavabo wendt de priester zich tot het volk met de uitnodiging: “Orate, fratres” (“Bidt, broeders”), waarop de gelovigen antwoorden met de bekende formule “Suscipiat Dominus sacrificium de manibus tuis…”. Dit antwoord dateert uit de Middeleeuwen en werd door Trente vastgelegd.
14. De Secreta
De Secreta is het laatste gebed vóór de Canon, analoog aan de Collecta en de Postcommunio. Oorspronkelijk werd het stil gelezen omdat het samenviel met de gezangen van het Offertorium.
De heilige Canon van de Mis
15. De onveranderlijke Canon
De Canon is het oudste en heiligste deel van de Mis, waarvan de tekst sinds de tijd van paus Gregorius de Grote in wezen onveranderd is gebleven. Hij wordt altijd stil gelezen, wat de grootste eerbied uitdrukt. De Canon omvat een reeks gebeden die de offerande, de consecratie en de gedenking van de levenden en de doden betreffen.
16. Te igitur
Het eerste gebed van de Canon begint met “Te igitur”. Het is een smeekbede tot de Vader om het offer welwillend te aanvaarden. Hierin wordt ook de paus genoemd, als teken van eenheid met de universele Kerk.
17. Memento voor de levenden
In het Memento wordt gebeden voor de levenden: vrienden, weldoeners, allen voor wie de priester bidt, en voor alle gelovigen. Deze gebedsvorm is uiterst oud en komt reeds voor in de vroegste oosterse liturgieën.
18. Communicantes
Het Communicantes herinnert aan de gemeenschap met de heiligen, vooral met de Maagd Maria, de apostelen en de martelaren. Dit gebed heeft een lijst van heilige namen die reeds in de vijfde eeuw vastlag.
19. Hanc igitur
In het Hanc igitur wordt speciaal gebeden voor degenen die offergaven brengen. Het werd soms aangepast voor bepaalde tijden van het jaar, zoals Pasen.
20. Quam oblationem
Het gebed Quam oblationem vraagt God om de offergaven te zegenen en in alles gelijk te maken aan het volmaakte offer van Christus. Het is een van de oudste delen van de Canon.
21. De Consecratie
Tijdens de Consecratie spreekt de priester de woorden van Christus zelf uit: “Dit is Mijn Lichaam” en “Dit is de kelk van Mijn Bloed”. Deze woorden zijn de kern van het sacrament en worden met groot respect uitgesproken. De Kerk heeft altijd geleerd dat op dit moment de verandering van substantie plaatsvindt: brood wordt het Lichaam van Christus, wijn wordt Zijn Bloed.
22. Unde et memores
Na de Consecratie herinnert het gebed Unde et memores aan het lijden, de dood, de verrijzenis en de hemelvaart van Christus, en biedt de Kerk dit Offer aan de Vader aan in Zijn Naam.
23. Supra quae
Dit gebed verwijst naar de offers van Abel, Abraham en Melchisedech, die worden gezien als voorafbeeldingen van het eucharistische Offer.
24. Supplices
In het Supplices vraagt de priester dat de engelen het Offer naar Gods hemelse altaar mogen dragen, als teken van de vereniging van hemel en aarde.
25. Memento voor de doden
Het tweede Memento herdenkt de overledenen en vraagt voor hen rust en vrede. Deze gedenking is al in de oudste liturgieën aanwezig.
26. Nobis quoque peccatoribus
De priester bidt voor zichzelf en voor alle zondaars: “Ook ons, zondaars, wens in Uw barmhartigheid deel te geven aan de gemeenschap der heiligen.” Dit gebed bevat opnieuw een lijst van heilige namen uit de eerste eeuwen.
27. Pater noster
Het Onze Vader is altijd een deel van de Mis geweest. In de Romeinse ritus wordt het door de priester alleen gezegd, waarna het volk antwoordt met “Sed libera nos a malo”.
28. Agnus Dei
Het Agnus Dei werd in de zevende eeuw ingevoerd door paus Sergius I. Het wordt gezongen tijdens het breken van de Hostie en bevat de drievoudige aanroeping “Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld”.
29. Communie
De priester communiceert eerst, daarna de gelovigen. In de vroege eeuwen werd de communie vaak onder beide gedaanten uitgedeeld, maar reeds vroeg begon men de communie onder één gedaante te geven om praktische en eerbiedige redenen.
30. Communio-vers
De Communio-antifoon wordt gezongen terwijl de priester de nablijvende gebeden verricht. Zij was oorspronkelijk, net als de Introitus en het Offertorium, een volledige psalm.
31. Postcommunio
Het Postcommunio-gebed is de tegenhanger van de Collecta en de Secreta. Het besluit de reeks gebeden van de Mis.
32. Ite, missa est — de wegzending
De diaken zendt het volk weg met de woorden “Ite, missa est”, waaruit het woord missa zijn oorsprong heeft. De priester geeft vervolgens de zegen.
33. Laatste Evangelie
Het Laatste Evangelie (meestal Johannes 1, 1–14) werd in de Middeleeuwen toegevoegd als een devotionele lezing en werd door het Missaal van Trente officieel opgenomen, hoewel het geen onderdeel is van de oudste liturgie.
34. Conclusie
De structuur van de Mis zoals hierboven beschreven is in wezen dezelfde van de vroegste eeuwen tot heden. De volgorde van gebeden, de Canon en de offerande zijn nooit veranderd in hun wezenlijke vorm. De Romeinse Mis is het heilig Offer van het Nieuwe Verbond, dat zijn oorsprong heeft bij Christus zelf en dat in al zijn delen de overlevering van de apostolische tijden bewaart.
De Heilige Mis
Hoofdstuk 6
Andere westerse liturgieën en varianten van de Romeinse Mis
Hoewel de Romeinse ritus de oudste, meest verspreide en meest gezaghebbende westerse liturgie is, heeft zij gedurende de eerste tien eeuwen niet als enige bestaan. Verschillende westerse kerken, vooral in Spanje, Gallië en Milaan, bezaten eigen liturgieën die in structuur en theologie nauw verwant waren aan de Romeinse ritus, maar verschillend in gebeden, gezangen en ceremoniële details.
1. De Mozarabische ritus
De Mozarabische liturgie, ook wel de Visigotische of Spaanse ritus genoemd, werd gevierd op het Iberisch schiereiland voordat de Romeinse ritus daar volledig werd ingevoerd. Zij heeft een eigen structuur, die, hoewel verwant aan de Romeinse, meer uitgebreide gebeden en langere euchologische formulieren bezit. De Mozarabische Canon verschilt aanzienlijk van de Romeinse en bevat uitgebreide lofprijzingen.
Na de herovering van Toledo (1085) werd de Mozarabische ritus grotendeels verdrongen door het Romeinse Missaal, maar paus Gregorius VII en later paus Innocentius III stonden toe dat een beperkt aantal kerken in Toledo de oude ritus bleven vieren. Deze overblijfselen bestaan tot de dag van vandaag.
2. De Gallicaanse ritus
De Gallicaanse liturgie van Frankrijk en delen van West-Europa was niet identiek aan de Mozarabische, maar vertoonde toch duidelijke oosterse trekken. De gebeden waren omvangrijker, de structuur minder sober, en er was een groter aantal variabele gebeden voor verschillende feesten. De Gallische ritus kende geen vaste Canon zoals de Romeinse; meerdere formulieren konden worden gebruikt.
Door de Carolingische hervormingen verdween de Gallische ritus vrijwel geheel. De Romeinse ritus werd de norm, en de Gallische elementen werden slechts behouden waar zij niet strijdig waren met de Romeinse structuur. Enkele van deze elementen gingen later deel uitmaken van de Franse gebruiken binnen de Romeinse ritus.
3. De Ambrosiaanse ritus
De Ambrosiaanse ritus van Milaan is de enige pre-Carolingische westerse liturgie die tot in onze tijd in een zelfstandige vorm is blijven bestaan. Hoewel Ambrosius zelf niet de auteur ervan is, draagt zij zijn naam omdat hij een belangrijke rol speelde in de liturgische ontwikkeling van Milaan.
De Ambrosiaanse Mis vertoont talrijke verschillen met de Romeinse: een ander Offertorium, een andere volgorde van gebeden, en een eigen kalender. Toch toont zij in haar grondstructuur de Romeinse oorsprong. De Canon is verwant aan de Romeinse, hoewel niet identiek in formulering.
4. De Keltische liturgie
Ierland en Schotland kenden vroeg een eigen liturgische traditie, vaak aangeduid als de Keltische ritus. Zij stond onder invloed van zowel de Gallicaanse als de Romeinse gebruiken, maar bezat enkele eigen ceremonieën en gebeden. Door de missionaire invloed van de Ierse monniken vonden deze gebruiken soms hun weg naar het vasteland.
Tegen de 11e eeuw werd de Keltische liturgie vervangen door de Romeinse ritus, vooral door de hervormingen van de heilige Margaretha van Schotland en de geleidelijke unificatie van de liturgie in Engeland en Ierland.
5. De Romeinse ritus als norm in het Westen
Hoewel deze liturgieën lange tijd naast elkaar bestonden, kwamen tegen de tijd van het Concilie van Trente vrijwel alle westerse kerken tot eenvormigheid in de Romeinse ritus, met uitzondering van een klein aantal eerbiedwaardige gebruiken zoals de Ambrosiaanse ritus, de Mozarabische ritus en enkele orden (Dominicanen, Kartuizers).
Deze uitzonderingen behielden hun eigen missalen omdat zij ouder waren dan tweehonderd jaar, zoals het Concilie van Trente toestond. Alle jongere lokale varianten werden afgeschaft omwille van de eenheid van de Kerk.
6. Varianten binnen de Romeinse ritus zelf
Binnen de Romeinse ritus hebben door de eeuwen heen diverse kloosterorden hun eigen varianten ontwikkeld, vooral met betrekking tot rubrieken, gezangen, plechtigheden en bepaalde gebeden. Bekende voorbeelden zijn de Dominicanen, die een eigen Missaal en Brevier hadden, en de Kartuizers, wier ritus zich kenmerkte door uitzonderlijke soberheid.
Deze varianten werden door de Kerk steeds toegestaan, zolang zij de Romeinse Canon en de essentiële structuur van de Mis ongewijzigd lieten. Dit toont de fundamentele eenheid van de westerse liturgie.
7. De Romeinse ritus na Trente
Het Missale Romanum van paus Pius V (1570) maakte een einde aan alle afwijkingen die niet konden bogen op oude, eerbiedwaardige oorsprong. De Romeinse ritus werd nu de universele norm voor de gehele Latijnse Kerk, en haar vorm werd door het Concilie verklaard als “zuiver, katholiek en apostolisch”.
De kleine uitzonderingen die mochten blijven bestaan — Ambrosiaanse, Mozarabische, Dominicanen, Kartuizers en enkele andere oude orden — tonen hoe breed de traditie van de Kerk is, maar ook hoe centraal de Romeinse ritus staat.
8. Conclusie van het gehele artikel
De Romeinse Mis, zoals zij door de eeuwen heen is gevierd, is niet het product van late samenstelling of menselijke fantasie, maar het organische, ononderbroken voortbestaan van de apostolische eredienst. Haar soberheid, haar vaste Canon, haar eeuwenoude gebeden en haar universele aanvaarding getuigen van haar oorsprong in de eerste Kerk.
Andere westerse liturgieën bezaten groot eerbiedwaardig gezag, maar geen enkele heeft de historische continuïteit, universaliteit en theologische helderheid van de Romeinse ritus. Te midden van alle varianten heeft de Romeinse Mis steeds gefungeerd als de norm van de westerse eredienst, de Mis van alle eeuwen.